Essayist

Anne Schram Ouweneel schrijft graag over taal, natuur, en sporen van taal en natuur in de geschiedenis.

Als ik meer tijd had, zou ik meer essays schrijven. Ik schrijf graag over taal, natuur, en sporen van taal en natuur in de geschiedenis.

Op deze pagina kun je twee essays van mij lezen: Van noord naar zuid, van zuid naar noord – De ferry van Dar es Salaam ⇣ en Misera gens –  Een oplossing voor de planeet? ⇣ De eerste werd gepubliceerd in Passionate, de tweede in Hermeneus. Met de tweede won ik een essayprijs ⇣.


Essayprijs

In 2019 won ik de essayprijs van het Nederlands Klassiek Verbond.
Uit het juryrapport:

Anne Schram-Ouweneel uit Zuiderwoude, neerlandica en schrijfster, kreeg de eerste prijs (750 euro) voor haar essay ‘Misera gens – Een oplossing voor de planeet?’ Daarin bespreekt ze de klassieke oudheid als inspiratiebron voor de toekomst in een wereld die het hoofd moet bieden aan grote problemen als opwarming van de aarde, afname van biodiversiteit, landdegradatie, overbevolking en migratie. Ze doet een oproep om in het klassieke onderwijs niet louter aandacht te besteden aan translatio, imitatio, en aemulatio, maar ook aan wat zij applicatio noemt: het toepassen van de klassieke literatuur. Zij schreef: “In deze “eeuw van zelfvernietiging”, zoals de Britse milieujournalist Michael McCarthy het noemt, kunnen de klassieke schrijvers, dichters en filosofen ons inspireren om de wereld anders in te richten.”

Bron: NKV, Jaarverslag 2018

Hieronder staat het winnende essay, zoals gepubliceerd in Hermanus. De opdracht was om een essay te schrijven over de vraag: Wat zou onze samenleving onthouden zijn als de Grieks-Romeinse cultuur niet had bestaan?


Misera gens | Een oplossing voor de planeet?

I

Al lang hadden ze de dag en het zonlicht achter zich gelaten, al lang keken ze – ballingen uit het bekende deel van de wereld, die gewaagd hadden om door verboden duisternis te gaan – naar de grenspalen van de natuur en de verste kust van de aarde. 

Zo begint de Romeinse dichter Albinovanus Pedo zijn beschrijving van een storm aan de monding van de Eems. De ‘ze’ zijn Romeinse strijders uit het leger van de Romeinse generaal Germanicus. Het jaar is 16 na Christus. Dit fragment is de oudst overgeleverde poëtische tekst over het gebied dat nu de Waddenzee heet. In dat gebied, waar “de dag zelf op de vlucht is en de natuur de wereld afsluit met eeuwigdurend duister”, bevinden zich “volkeren voorbij een vreemd gesternte”. Enkele decennia later beschrijft Plinius de Oudere die vreemde mensen iets uitgebreider in zijn Naturalis historia. Deerniswekkende figuren zijn het, die op bulten in het landschap leven. Als het vloedwater de omgeving bedekt, zijn het net schepelingen. Als het zeewater weggetrokken is, zijn het net schipbreukelingen.

Dat meelijwekkende volkje, dat misera gens, die zielepieten in dat verre terra incognita, dat waren wij. Althans, onze woeste Friese voorvaderen. We visten rondom onze terpen, maakten visnetten uit riet en moerasbies en verwarmden onze lijven, ”verstijfd door de noordenwind”, met gedroogde modder, “met de hand verzameld”. Barbaren waren we. Het was tijd om ons wat beschaving bij te brengen. 

Misera gens. ‘Als het vloedwater de omgeving bedekt, zijn het net schepelingen. Als het zeewater weggetrokken is, zijn het net schipbreukelingen.’ Aldus Plinius de Oudere in zijn Naturalis historia. Illustratie: Eelco Bruinsma van Moonfrog Studio. Gebruikt met toestemming.

II  

Wat zou onze samenleving onthouden zijn als de Grieks-Romeinse cultuur niet had bestaan? Voor een gymnasiast en neerlandicus als ik, is dat een open deur van jewelste. Zelfs zodanig dat ik niet weet waar ik zou moeten beginnen. Natuurlijk bij Albinovanus Pedo en Plinius de Oudere. Zonder deze Romeinse schrijvers hadden wij de eerste beschrijvingen van de Nederlandse oercultuur moeten missen. Hun geschriften zijn een inkijkje in ons oudste zelf – of in elk geval in de manier waarop de Romeinen ons zagen. 

En om bij de literatuur te blijven: zonder de klassieke oudheid had de Gijsbrecht van Aemstel niet bestaan, evenmin als Van den vos Reynaerde, om maar meteen een paar grote te noemen. We hadden Het lied der dwaze bijen van Martinus Nijhoff niet gehad en hadden talloze gedichten van andere grote Nederlandse dichters moeten missen: gedichten van Achterberg, Boutens, Drs. P., Hester Knibbe – Ida Gerhardt had niet eens bestáán zonder de klassieke cultuur. En dan heb ik het nog niet eens over de schrijvers – Couperus, Vestdijk; de lijst is eindeloos. Aan de klassieke oudheid danken wij lieflijke uitdrukkingen als de rozevingerige dageraad. Fabeldieren als de feniks. Genres als het epos – weet u nog: epiek, lyriek, dramatiek! De retorica. Rechtspraak. Wegen. Steden. Het Nieuwe Testament. Waterclosets. Je kunt het zo gek niet bedenken. 

III

Tijdens de renaissance, de wedergeboorte van de klassieke oudheid, vonden ook stijlfiguren hun weg naar de Nederlanden. Hierboven zagen we al een mooi voorbeeld: de rozevingerige dageraad is een epitheton ornans. Maar ook de paradox, de climax en de bekende contradictio in terminis hebben een klassieke oorsprong. Voor fijnproevers zijn er dan nog retorische lekkernijen als het hysteron proteron – het latere vroeger – en het chiasme – de kruisstelling, die onze docent Vos zo beeldend in beeld bracht door op het bord de Griekse letter chi (χ) te tekenen. (Hij vertelde erbij dat de chi ook werd gebruikt om Christus mee aan te duiden en legde meteen het verband met het Griekse woord ἰχθύς – lof aan alle docenten klassieke talen die zich niet strikt houden aan studiewijzers en lesmethoden maar uitstapjes maken buiten de voorgeschreven stof!)

Maar goed, de herontdekking van de klassieke cultuur bracht dus stijlfiguren met zich mee die tot op de dag van vandaag zijn terug te vinden in onze taal en literatuur. Zelfs in de essayvraag van het hooggeachte Nederlands Klassiek Verbond zit een stijlfiguur. Want de vraag wat onze samenleving onthouden zou zijn zonder de Grieks-Romeinse cultuur, is een suggestieve vraag. Een vraag die een deel van het antwoord al in zich heeft. De vraag van het NKV is immers niet óonze samenleving iets onthouden is, maar wát onze samenleving onthouden is. Met andere woorden: de vraag impliceert dat onze samenleving zonder de Grieks-Romeinse cultuur iets onthouden zou zijn. Dat is de verborgen premisse. Ja, in feite is de essayvraag een retorische vraag, omdat de vraagsteller zelf al laat blijken welk antwoord hij verwacht. De vraag is een verkapte bewering. 

Misschien voelt u ‘m als ik de vraag iets verander. Wat was de Noord-Amerikaanse samenleving onthouden als de joods-christelijke cultuur niet had bestaan? Wat was de Khoikhoi onthouden als de Europese cultuur niet had bestaan? De Khoikhoi, u weet wel, de oorspronkelijke bevolking van de Kaapprovincie in Zuid-Afrika.

IV

Wat zóu onze samenleving onthouden zijn als de Grieks-Romeinse cultuur niet zou hebben bestaan? Stomme vraag natuurlijk. Een vraag naar de bekende weg. Zonder de Grieks-Romeinse cultuur hadden we nog in dierenvellen rondgelopen, zwaaiend met onze knotsen. We hadden elkaar de koppen ingeslagen, we waren een “hulpeloos en woest geslacht” geweest, we hadden met onze handen in de modder zitten wroeten – nou ja, zie Plinius.

Maar het tij keert. Hoe had Amerika eruitgezien als Columbus er nooit was geland? Hoe had Zuid-Afrika eruitgezien als Bartholomeus Diaz niet geland was in Mosselbaai en als Jan van Riebeeck de Kaapkolonie niet had gesticht? Een eeuw geleden was de communis opinio misschien nog dat ‘wij’ daar beschaving kwamen brengen, dat we die wilde inboorlingen kwamen temmen, maar het tij is gekeerd. De vraag is niet langer wat wij daar hebben gebracht – glazen kralen, christendom, democratie; o nobele Europeanen – maar wat wij deze volkeren hebben ontnomen

V

Onze voorouders in de Lage Landen droegen dierenvellen, maar ook kleurige weefsels die bewondering wekten bij de Romeinen. Ze waren oorlogszuchtig, maar ook gastvrij – dat weten we van Tacitus. Ze kenden geen landeigendom, zo weten we van Caesar – hierin leken ze op de native Americans en de oorspronkelijke Kaapbewoners. En net als die volkeren geloofden ze dat de natuurlijke wereld bezield was. De eik was heilig, de berk stond voor een nieuw begin. Ze eerden hun goden niet in een tempel, maar in de natuur, bijvoorbeeld bij een grote boom, bovenop een heuvel of bij een stroomvork. Ze hadden volksverhalen en een rijke mondelinge overlevering. Ze maakten geavanceerde gebruiksvoorwerpen van duurzame materialen. Met andere woorden: onze voorouders waren geen barbaren. 

De Romeinen legden wegen aan, groeven kanalen, bouwden bruggen en aquaducten, ontwierpen thermen en tempels, forten en villa’s. Ze introduceerden het Romeinse recht, zorgden voor bestuurlijke vernieuwing, voor technische en economische vooruitgang, voor drinkwatervoorziening. Ze brachten medische kennis, onderwijs, het schrift – het is moeilijk te overschatten. Het was een enorme vooruitgang in heel veel opzichten. Maar van de oorspronkelijke culturen en natuurgodsdiensten is weinig overgebleven. En dat is jammer. Want juist die oude natuurgodsdiensten zouden misschien een antwoord kunnen leveren op de vraagstukken van de 21ste eeuw.

VI

De komende eeuw moet de mensheid grote problemen het hoofd bieden: opwarming van de aarde, overbevolking, ontbossing, landdegradatie, zwerfafval, afname van biodiversiteit, migratie, inkomensonzekerheid en ongelijkheid. Ik vergeet er vast nog een paar. We moeten op een andere manier gaan leven en samenleven. We moeten de wereld veranderen. En om de wereld te veranderen, hebben we voorbeelden, ideeën, dromen en verhalen nodig. 

Nu begeeft iedereen die de loftrompet steekt over onze Germaanse voorouders zich op glad ijs. Om meerdere redenen – ik denk even aan de jaren dertig van de vorige eeuw. Ik zal niet in de romantische val stappen van het oerideaal van de nobele wilde. Zelf zit ik ook liever op een watercloset dan in de bosjes. Ik hou van klassieke epische poëzie. Ondanks Plato geloof ik nog steeds in democratie. Ik woonde jarenlang in een Afrikaans land zonder onafhankelijke rechtspraak en dat viel me zwaarder dan het leven zonder stroom en water. Met andere woorden: ik zie wat de Grieks-Romeinse cultuur onze samenleving gebracht heeft en ik waardeer het. 

Maar het komt mij voor dat de Germaanse en Saksische volkeren die rond het begin van de jaartelling in onze streken woonden, meer in harmonie leefden met de natuur dan wij. Ook toen al kapte men woud voor landbouw, maar er was een spiritueel ontzag voor flora en fauna. Het komt mij voor dat wij daar een voorbeeld aan kunnen nemen. Als alle culturen bomen als heilig zouden zien, de lucht als entiteit en de rivieren als goden, dan had de wereld er nu heel wat beter uitgezien.

VII

Ik zie dat de reguliere gymnasia op dit moment geen antwoord hebben op de problemen van de 21ste eeuw. Bij de klassieke talen kijken leerlingen terug op de grootsheid van de klassieke oudheid. Zij bestuderen de filosofie, de retorica, de geschiedschrijving. Maar ik denk dat het essentieel is om niet alleen te kijken naar het verleden, maar ook naar de toekomst. Hoe kan kennis van de Grieks-Romeinse cultuur bijdragen aan een betere samenleving en aan het voortbestaan van onze planeet? Laten we ons niet beperken tot de eeuwige translatioimitatio en aemulatio, maar laten we ons ook richten op – ja, laten we het noemen, in deze tijd van zappen en appen – laten we het noemen applicatio: het toepassen van de klassieke literatuur. In deze “eeuw van natuurvernietiging”, zoals de Britse milieujournalist Michael McCarthy het noemt, kunnen de klassieke schrijvers, dichters en filosofen ons inspireren om de wereld anders in te richten. 

Laat ons lieflijke natuurbeschrijvingen uit de oudheid lezen die onze ogen openen voor de schoonheid van de natuur. Laat ons onderzoeken welke handvatten de klassieke natuurfilosofen ons bieden voor de vraagstukken van de 21ste eeuw. Laat Plato ons inspireren om te dromen over een nieuwe samenleving en een nieuwe wereld. Ja, laat de Nederlandse classici een voorbeeld nemen aan Gerard Koolschijn, die fragmenten van Plato op zo’n manier samenvoegde dat zij opnieuw betekenis kregen voor de actualiteit – Plato’s oplossing voor de planeet (2017). En laten we daar dan de technieken van de retorica voor gebruiken. 

We kunnen niet stilstaan bij het verleden. Tempora mutantur. We moeten door. En we moeten terug. Een beetje terug naar het volk dat we waren in de tijd van Albinovanus Pedo. Een beetje terug naar die miserabele mensen aan de Noordzee. Dat misera gens. Misschien is dat een deel van de oplossing.

Anne Schram Ouweneel

Gepubliceerd in Hermeneus, tijdschrift voor antieke cultuur, 91 – 3 2019.


Van noord naar zuid, van zuid naar noord | De ferry van Dar es Salaam

Others will enter the gates of the ferry and cross from shore to shore… Others will see the islands large and small… A hundred years hence, or ever so many hundred years hence, others will see them… I am with you, you men and women of a generation, or ever so many generations hence … Just as you feel when you look on the river and sky, so I felt… Just as any of you is one of a living crowd, I was one of a crowd… What is it then between us?

Walt Whitman, uit het gedicht ‘Crossing Brooklyn Ferry’

De Mv Kigamboni en de Mv Alina vervoeren dagelijks dertigduizend passagiers van noord naar zuid, van zuid naar noord. De Mv Alina kan 400 passagiers per keer overzetten, de Mv Kigamboni 800. Dit is de Mv Kigamboni. Deze foto is gemaakt in 2008.

Ik vind het opwindend als een landschap de overblijfselen toont van voorbije tijden. Een wal, een terp, een wiel in een dijk. Het zijn de bakens van mijn verbeelding: de nieuwe omgeving denk ik weg en de historische details denk ik erbij. In mijn woonplaats Dar es Salaam zijn veel bakens. Het verleden voelt dichtbij. Of liever gezegd: dit ís het verleden. De geschiedenis is nu; morgen is alles anders. Ik zuig dus alles in me op. Ik kijk om me heen alsof het de laatste keer is dat ik ze zie: de bomen, de koloniale huizen, de open stukken land langs Ocean Road, de vissers, de handkarren, de onverharde wegen, de overstekende kippen en de grazende koeien. En vooral de veerpont, die over de brede riviermonding naar de overkant vaart.

De overkant is Kigamboni. Officieel een deel van de stad, maar in de praktijk een andere wereld. Kigamboni is landelijk, groen en dunbevolkt. Veel mensen leven er nog zoals zij dat honderd jaar geleden deden. Het zijn vissers en kleine boeren die cassave, kokosnoten, bananen en mango’s telen. Een andere bron van inkomsten is chokaa, kalk, dat als bouwmateriaal voor huizen wordt gebruikt en gewonnen wordt uit koraal. Maar hoelang zal dit alles nog bestaan?

Vanuit Dar es Salaam rukt de ontwikkeling op. Het aantal inwoners groeit, de bebouwing neemt toe en met de mensen komen ook de handelaars, de straatverkopers, de bedelaars, de reclameborden en de taxi’s. Steeds een nieuw stukje van de onverharde weg naar het zuiden wordt geasfalteerd. Tussen het groen langs de weg schiet overal het grijs op van huizen in aanbouw. Het gaat razendsnel. De kokospalmen die twee jaar geleden nog vrij langs de kustweg groeiden, staan nu gevangen tussen muren. De palmen zijn aangekruist, de percelen afgezet, het is wachten op de kap, en daarna de opvulling.

Een vaste verbinding tussen Dar es Salaam en Kigamboni is er niet. Een brug zou voor de hand liggen, want de afstand tussen de twee werelden is hemelsbreed maar driehonderd meter. Over een brug wordt ook wel gesproken – al dertig jaar zelfs – maar in Tanzania heeft alles zijn eigen tempo. Tot op de dag van vandaag bestaat de enige directe verbinding uit twee verroeste veerponten, de Mv Kigamboni en de Mv Alina. De Mv Alina kan 400 passagiers per keer overzetten, de Mv Kigamboni 800. Samen vervoeren zij dagelijks dertigduizend passagiers van noord naar zuid, van zuid naar noord. Als logge, gepantserde, prehistorische dieren zwenken ze over de rivier. Het is voortgang, maar geen vooruitgang. Het is beweging, maar het is stilstand. Schitterende stilstand, dat wel.

De mensen

De aanlegplaats op de noordoever is het brandpunt van de stad. Uit alle windrichtingen stromen mensen samen naar deze plaats. Eerst mogen de auto’s aan boord, dan de voetgangers. Het is een adembenemend schouwspel. Twee zusjes in glanzende blauwe jurken. Een backpacker in vodden. Een jongedame in potloodspijkerbroek op naaldhakken. Twee vrouwen met een gezichtssluier. Een oude man met een rood Egyptisch hoedje, een fez. Mannen in kostuumbroek en overhemd. Een vrouw met op haar rug een kind, gewikkeld in een kleurrijke kanga. Een jongen op houten krukken. De vaste monteur van de pont, in overall. Een groepje scholieren in uniform. Een albino met een rossige baard en een witte lap om zijn hoofd tegen de zon. Overal is kleur en beweging. Boven de menigte wobbelt een groene teil met gele bananen. De vrouw die hem op haar hoofd draagt, is onzichtbaar.

Ook de fietsers zijn een bezienswaardigheid, althans hun fietsen en hun vracht. Een bakfiets met zakken aardappels. Een fiets met aan weerszijden van de bagagedrager rieten manden met groene sinaasappels, en een derde, platte mand erbovenop. Een fiets opgetuigd met honderden lege jerrycans en plastic flessen. Een fietser die op zijn bagagedrager vierkante eierkartonnen heeft opgestapeld, wel een meter hoog. Waarschijnlijk een lid van de Wakuria-stam uit Musoma. Zij hebben zich met hun kippen in het zuidwesten van Dar es Salaam gevestigd en voorzien de hele stad van eieren.

Op de boot vullen voetgangers de kleine ruimten tussen de auto’s op. De voetgangers: arme Tanzanianen. De automobilisten: ministers, welgestelde families en expats in SUV’s. In het dagelijks leven zullen zij elkaar nooit ontmoeten, maar voor de duur van de overtocht zijn zij buren, slechts door autoruiten van elkaar gescheiden.

De oversteek

De oversteek is mooi. Aan de ene kant kijk je uit over de skyline van Dar es Salaam. Aan de andere kant zie je de monding van de rivier, met daarachter de Indische Oceaan. Weer twee werelden vol contrast.

Zo zie ik tijdens de oversteek een man in een uitgeholde boomstam. Hij heeft een peddel en een visnet en hij dobbert midden op de rivier. Ik vind het mooi en onbegrijpelijk. Dar es Salaam is een wereldstad, en dan zit er plotseling een visser in een uitgeholde boomstam in de haven. Een halve slag draaien en je ziet op zee containerschepen liggen wachten op een plekje in de haven. Hun kolossale vierkante vormen doorsnijden de membraan tussen water en lucht. In hetzelfde kader varen dhows, de houten zeilboten die al duizenden jaren voor de kust van Oost-Afrika zeilen. Met hun driehoekige zeilen en organische uiterlijk zijn het net prehistorische vogels. De containerschepen liggen stil, de dhows bewegen.

Aan de zuidkant van de kreek – de eufemistische koosnaam voor de brede riviermonding – liggen houten dhows aan elkaar afgemeerd. Aan de verfresten te zien waren ze ooit vrolijk gekleurd. Tanzaniaanse jongetjes springen lachend van de boten in het water. Een zittende man repareert zijn lichtblauwe visnetten op het strand. Dit vind ik nu zo mooi aan Dar es Salaam: dat gerommel rond dat water. Het liefst zou ik mee gaan rommelen: Swahili leren, samen met de kinderen vanaf een boot in het water springen, vuurtjes stoken, visnetten repareren. Blote voeten in het zand.

Ik geniet van elke seconde van de overtocht. Ik weet dat het voor mijn pontgenoten een ramp is om dagelijks met de ferry te moeten reizen, vooral in het hete seizoen en in het regenseizoen (en dan blijven er maar een paar maanden over) maar ik houd van het uitzicht, van de sfeer, van de gemoedelijke mensen om me heen. Je ziet altijd iets nieuws, je maakt altijd iets mee. De ferry is voor mij avontuur en vrijheid. Het is de toegangspoort tot het ongerepte Kigamboni, en vooral tot de plaatsen verder naar het zuiden, die nog écht ongerept zijn. Met de ferry laat ik de stad achter me. Met de ferry ben ik weer even de backpacker van weleer.

De toekomst

Voor de honderdduizenden inwoners van de zuidkant is de ferry een noodzakelijk oponthoud, net zoiets als in de file staan. Het is maar zeer de vraag of zij oog hebben voor de schoonheid van de omgeving. De pont is voor hen een levensader. Zonder de pont hadden zij 36 kilometer moeten omrijden om hun cassave, houtskool, kokosnoten, melkflessen en bananen naar de markt te brengen. Zonder de pont waren ze opgesloten geweest in het tropische paradijsje Kigamboni.

Wellicht krijgen ze het in de toekomst iets makkelijker. De verroeste veerponten worden vervangen. Al in 2006 heeft de overheid een nieuwe veerpont besteld: een gevaarte van meer dan zeventig meter met een capaciteit van 60 auto’s en 2000 voetgangers. Ik stel me er een soort drijvende brug bij voor. Eind mei 2008 moet ze afgeleverd worden, maar volgens de geruchten gaat dat niet lukken omdat er onderdelen vastzitten in de haven. In Tanzania heeft alles zijn eigen tempo. Maar de nieuwe veerpont zal er komen.

En de brug? In het verkiezingsprogramma van 2005 stond dat de brug in deze regeringsperiode werkelijkheid zal worden. Begin dit jaar verklaarde de overheid zelfs dat de bouw zal beginnen vóór 2010. Als deze belofte wordt ingelost, kan de brug op zijn vroegst in 2013 klaar zijn. Maar daarmee worden de aanlegplaatsen van de ferry nog geen bakens uit het verleden. De overheid is eigenaar van de pont: ze zou wel gek zijn om het lucratieve veer op te doeken. Veel interessanter is het om van de brug een tolbrug te maken en hem een stuk zuidelijker te leggen dan het veer. De Kigamboni ferry blijft dus bestaan. Dagelijks blijven de ponten heen en weer gaan. Van noord naar zuid, van zuid naar noord.

Anne Schram Ouweneel

Gepubliceerd in Passionate Magazine onder de titel ‘Van noord naar zuid, van zuid naar noord’, augustus 2008. De opdracht was om een stuk te schrijven over een plaats in Dar es Salaam waar veel mensen samenkomen. Dit is een iets gewijzigde versie. Het citaat van Whitman voegde ik toe in 2021.

De Kigamboni Bridge is geopend in 2016.